Good practice Theaterschool (vanaf september 2016 Academie voor Theater en Dans)
De Theaterschool, faculteit voor Dans en Theater van de Amsterdamse Hogeschool voor de Kunsten, heeft ter ondersteuning van het inspectierapport over het functioneren van Examencommissies in het hoger- en wetenschappelijk onderwijs onderstaande good practice ingestuurd. De case heeft betrekking op het systeem van integrale, intersubjectieve beoordeling dat binnen de 14 opleidingsprogramma’s (van klassiek ballet tot theatertechnicus) van de Theaterschool wordt toegepast. Ze hebben tijdens de recente instellingstoets, kwaliteitszorg en visitaties (van de master Theater en bachelors Theater en Theaterdocent) veel bijval ontvangen voor deze practice.
Het hbo-kunstvakonderwijs onderscheidt zich op een aantal belangrijke punten van het reguliere hbo- en wetenschappelijk onderwijs. Een belangrijk verschil is dat kunstvakopleidingen een (soms zeer strenge) selectie aan de poort mogen maken. De Regeling aanvullende eisen hoger onderwijs en kunstonderwijs uit 2007 stelt kunstvakopleidingen in de gelegenheid om studenten te selecteren op basis van technische en fysieke vaardigheid en artistieke aanleg. De instroom in de opleidingen is daarom beperkt (groot talent is immers dun bezaaid) en bestaat over het algemeen uit zeer gemotiveerde, leergierige en getalenteerde studenten. Deze studenten hoeven over het algemeen niet te worden aangespoord om tijdens hun opleidingsproces te blijven voldoen aan minimum-eisen (de beruchte ‘zesjes-cultuur’) maar bieden opleiders de kans om in te zetten op het maximaal verzilveren van het ontwikkelpotentieel van elk van hen. Een dankbare, maar ook uitdagende taak.
Het is van belang dat bij de beoordeling van deze studenten steeds wordt gekeken vanuit het perspectief van deze brede en maximale ontwikkeling van de student, in plaats van alleen op basis van zijn/haar prestaties per studieonderdeel. De spreekwoordelijke som der delen en het geheel.
Integrale, intersubjectieve beoordeling
Om de ontwikkeling van een student tot een jonge professional goed te kunnen beoordelen is het van belang dat de commissie van examinatoren/beoordelingsvergadering niet alleen kijkt naar de vorderingen van de student in een bepaald vak of onderdeel, maar naar de ontwikkeling van deze student over de volle breedte van zijn/haar (beginnend) kunstenaarschap. Per semester wordt daarom vakoverstijgend beoordeeld. De integrale, intersubjectieve beoordeling vindt plaats tijdens de semestriële beoordelingsvergadering waaraan een groot deel van de docenten (zowel theorie en praktijk) die tijdens het semester lesgaven deelneemt. Zij zijn allen tot examinator benoemd. De docenten kennen de studenten goed en beoordelen hen in eerste instantie voor het studieonderdeel waarin ze hebben onderwezen. Deze beoordelingen en het gesprek erover vormen de input voor de docentenvergadering om gezamenlijk tot een oordeel over de vorderingen van de studenten in bredere zin te komen op basis van het beroepsprofiel, het behaalde niveau tot nu toe en dit in relatie tot het professionele niveau dat zij zich eigen dienen te maken om te kunnen functioneren in een veeleisende beroepspraktijk. Vanzelfsprekend is de inbreng van gastdocenten uit het werkveld van groot belang in deze integrale beoordeling. Ook voor de examencommissie is het feit dat de docenten gezamenlijk de ontwikkeling van de student beoordelen een geruststellende gedachte. Het ‘meer-ogenprincipe’ is met deze beoordelingspraktijk meer dan geborgd.
Voor deze integrale beoordeling ontvangen studenten bij voldoende resultaat 30 studiepunten per semester (60 studiepunten per studiejaar):
20 studiepunten op grond van de actieve participatie in het onderwijs (aanwezigheid);
10 studiepunten op grond van de integrale beoordeling.
De studiepunten worden dus niet per vak, maar voor de algehele ontwikkeling per semester ineens toegekend. De commissie van examinatoren/beoordelingsvergadering kan bij tegenvallende resultaten een of meerdere aanvullende opdrachten verstrekken alvorens studiepunten toe te kennen. Zij zal meestal ook een termijn stellen waarbinnen deze opdrachten dienen te zijn afgerond en beoordeeld. Voert de student deze opdracht uit krijgt hij met terugwerkende kracht alsnog zijn studiepunten. Blijft de student in gebreke heeft dat gevolgen voor zijn studievoortgang. Bij onvoldoende aanwezigheid (minder dan 70%) wordt de student niet beoordeeld en moet hij het jaar overdoen.
Deze praktijk van integrale beoordeling geeft opleiders de vrijheid die nodig is om jonge kunstenaars te beoordelen. Bij de meesten verloopt de ontwikkeling immers niet geleidelijk of rechtlijnig maar met ups en downs, spurts en periodes van (relatieve) stilstand. Door de integrale beoordeling hebben we de mogelijkheid om studenten die over de hele linie matig presteren, maar waarvan de beoordelingsvergadering overtuigd is dat er voldoende ontwikkelpotentieel aanwezig is (de zogenaamde laatbloeiers) ‘het voordeel van de twijfel’ te geven en toch te bevorderen naar een hoger jaar. Het geeft ons ook de mogelijkheid om studenten die het relatief goed doen maar nog veel beter zouden kunnen, het vuur (tijdelijk) aan de schenen te leggen door studiepunten nog even achter te houden.
Studenten worden aan het eind van elk semester op de hoogte gebracht van hun studieresultaten en de behaalde studiepunten tijdens een individueel gesprek met de studiebegeleider, mentor of hoofdvakdocent. Hun resultaten per studieonderdeel worden in de meeste gevallen ook geëvalueerd met de vakdocenten.
Vanzelfsprekend is een dergelijke beoordelingssystematiek alleen toepasbaar in een setting als het kunstvakonderwijs; met kleine groepen van getalenteerde, gemotiveerde studenten die intensief door hun docenten worden gevolgd en begeleid. Toch denk ik dat onze praktijk van intersubjectieve, integrale beoordeling inspirerend kan zijn voor opleiders binnen het reguliere onderwijs. Het meewegen van andere competenties dan alleen de vakinhoudelijke (bijvoorbeeld motivatie, communicatief vermogen, ondernemendheid, innovatief vermogen, nieuwsgierigheid, en originaliteit) kunnen ook in het wetenschappelijk onderwijs een meerwaarde betekenen. Immers, een nieuwsgierige houding en het lef om ook onorthodoxe paden te bewandelen zijn belangrijke vaardigheden voor een wetenschapper. Ook het aanbrengen van een zekere mate van flexibiliteit binnen de toekenning van de studiepunten kan buiten het kunstvakonderwijs handvatten bieden om studenten op integrale, vakoverstijgende wijze te beoordelen. Hierbij valt te denken aan het toekennen van studiepunten voor een cluster van samenhangende vakken dat in zijn totaliteit positief moet worden beoordeeld (bijvoorbeeld bij projecten) in plaats van per vak.
Voor meer informatie: Liesbeth Koot, secretaris examencommissie Academie voor Theater en Dans liesbeth.koot@ahk.nl.