Interview lector Marijke Hoogenboom
Een traktatie op nieuwe impulsen voor het kunstonderwijs
Op initiatief van de directeuren van vier faculteiten van de Amsterdamse Hogeschool voor de Kunsten werd als onderdeel van het lectoraat Kunstpraktijk en artistieke ontwikkeling het Artist in Residence-programma opgezet. Invloedrijke, vernieuwende kunstenaars van internationale allure als innovatoren van het onderwijs: dat ideaalmodel stond aan de wieg van het programma. De Artist in Residence (AIR) zou studieleiders, docenten en studenten voeden met impulsen uit de actuele kunstpraktijk, en op die manier de cultuur en het klimaat in de school blijvend beïnvloeden. Marijke Hoogenboom heeft het AIR-programma als faculteitsoverstijgende lector vanaf het studiejaar 2004-2005 verder vormgegeven. Vier jaar later kijkt zij terug op een programma in vele gedaantes en blikt zij vooruit naar een nog diversere toekomst.
Op maat
’Toen we begonnen met het Artist in Residence-programma bij de Theaterschool, de Academie van Bouwkunst, de Nederlandse Film en Televisie Academie en het Conservatorium van Amsterdam, was er behalve een financieel en een tijdskader bewust geen blauwdruk. Het credo was vrijheid voor kunstenaar en instituten om een maatpak te ontwerpen, zowel inhoudelijk als productioneel. Anno 2008 is dat nog altijd het uitgangspunt.
Als lector ben ik vanaf het prille begin gesprekspartner van directies en artistiek leiders; ik help de eerste ideeën vorm te geven, ik kijk naar een mogelijke benaderingswijze van de kunstenaars en ik onderzoek de potentie van de beoogde samenwerking. Ik zie mezelf als meedenker, bemiddelaar, producent, maar de voorstellen komen uit de instituten. De initiatiefnemers zijn verantwoordelijk voor het geheel: zij treden op als gastheer of -vrouw en moeten binnen hun school ruimte zien te maken voor de kunstenaar en het programma. Ik ben als het ware degene die de initiatiefnemers enthousiast maakt voor hun eigen ideeën, door mee te denken en te laten zien hoe je het plan verder kan ontwikkelen.
Het is een lang traject - een voorbereidingstijd van anderhalf jaar is niet ongebruikelijk. Daarbij is de dynamische interactie met de kunstenaar zelf essentieel en moet van meet af aan de artistieke agenda van de faculteit een belangrijke factor zijn: waar is men benieuwd naar, welke actuele ontwikkelingen zijn relevant voor de school, hoe onderscheidt de AIR zich van andere onderwijsactiviteiten? Het mooie vind ik dat uiteindelijk een verrassend traject ontstaat dat we van tevoren niet hadden kunnen bedenken.
Vrijplaats
Alle kunstenaars die tot nu toe werden benaderd hebben de uitnodiging als een mooie erkenning ervaren en in veel gevallen zelfs hun hele ensemble, gezelschap of bureau bij het programma betrokken. Van de kunstenaars wordt verwacht dat ze willen nadenken over vraagstukken uit hun eigen praktijk, terwijl de school al in het voortraject helder voor ogen moet hebben wie zij binnenhaalt. Wederzijdse nieuwsgierigheid naar artistieke ontwikkelingen, opvattingen over overdracht en onderzoek zijn onmisbaar. De kunstenaar krijgt binnen het AIR-programma de tijd en middelen om (aspecten van) zijn werk te vernieuwen.
Idealiter heeft hij zelf een idee hoe hij verbanden kan leggen met de onderwijsprocessen van de academie. Meestal blijkt dat de kunstenaars een totaal andere visie op overdracht hebben. Ze stellen scholing vaak radicaal ter discussie en hanteren individuele artistieke methodes om de grenzen van hun expertise op te zoeken. Door die confrontatie ontstaat er een vrijplaats voor zowel de kunstenaar, die in staat wordt gesteld om over de eigen positie na te denken, alsook voor docenten en studenten, die hun vanzelfsprekendheden binnen een bepaalde context kunnen herijken. Anders dan het gastdocentschap, dat past binnen het circulaire en herhaalbare, verstoort het AIR-programma de gebruikelijke leerroutine.
Door zo’n ruimte te creëren binnen de hogeschool geef je ook ruimte aan studenten om zich tot onafhankelijke en eigenzinnige kunstenaars te ontwikkelen. Tegelijk komt door de ontmoeting met de internationale beroepspraktijk ook de innovatie van het kunstonderwijs op de agenda. Dit was in ieder geval de ambitie van degenen die aan de wieg van het programma stonden. Je zou die ervaringen hogeschoolbreed moeten uitwisselen en met elkaar in debat gaan over het kunstenaarschap van nu: is onze onderwijsvisie nog up-to-date? Welke invloed hebben de actuele kunsten? Op welke manier laat de veranderende samenleving haar sporen achter?
Duurzaamheid
Mettertijd werd duidelijk dat juist een goede introductie van de AIR in de faculteit van doorslaggevend belang is; de kunstenaar moet voor een bepaalde tijd deel uitmaken van de gemeenschap om op een vruchtbare manier in interactie te kunnen treden met staf en studenten. Het zou een gemiste kans zijn als niet de hele faculteit kennisneemt van een bijzondere gast, ook al is er in het begin maar een kleine groep actief bij betrokken. Maar ook als een residency louter een hit and run-effect oplevert, zijn we in mijn ogen het doel voorbijgeschoten. De AIR is als een steen in de vijver die niet alleen de rustige oppervlakte raakt, maar ook deel blijft uitmaken van het milieu.
Ik denk dat het moeilijk is het klassieke idee van een residency waar te maken binnen de AHK. Onze structuren lenen zich niet voor de exclusieve retraite; iedere AIR wordt met het spanningsveld tussen autonomie en betrokkenheid geconfronteerd. Maar het is ook voor de school een uitdaging om gastvrij te kunnen zijn en de kunstenaar tegelijk deel uit te laten maken van de alledaagse bedrijvigheid zodat de duurzaamheid van de samenwerking wordt bevorderd. Studieleiders en docenten hebben hierbij een sleutelfunctie, want zij zijn in feite de enigen die de nieuwe impulsen ook aan de volgende generatie studenten kunnen doorgeven.
Wat mij betreft liggen er nog veel onbenutte kansen in creatieve strategieën om de vruchten van een residency ook toegankelijk te maken voor een breder publiek. Tot voor kort waren presentaties en publicaties achteraf het belangrijkste middel. Ondertussen zijn met de choreografe Krisztina de Châtel en hoboïst Bart Schneemann ook een tweetal documentaires gemaakt en heeft vooral het project van reclamemaker Erik Kessels laten zien dat je met meer aandacht voor interne en externe communicatie veel publiciteit kunt genereren.
Veel gedaantes
Het Artist in Residence-programma biedt onmetelijk veel mogelijkheden. Diversiteit in inhoud, vorm, deelnemers, resultaten en verslaglegging is inherent aan het programma, hetgeen blijkt uit de veertien trajecten die er de afgelopen jaren gerealiseerd zijn. We hebben op Amsterdamse locaties gewerkt en in de studio, de concertzaal, het leslokaal, in clubs en in de montagekamer… De tijdelijke denktank van hoogleraar Theaterwetenschap Maaike Bleeker en artistieke leiders van de Theaterschool bijvoorbeeld, bood ruimte om over de grenzen van onze eigen verbeelding (ook in het onderwijs) na te denken. Terwijl ook het ‘verblijf’ van Nita Liem bij de opleiding Docent Dans doorslaggevende invloed heeft gehad op curricula vanuit een meervoudig cultureel perspectief. De residency van Horst Rickels resulteerde in zijn betrokkenheid bij het nieuwe masterprogramma Composing for Film, dat gezamenlijk door het Conservatorium en de Filmacademie wordt aangeboden. En Peter Delpeut werd binnengehaald om samen met de studieleiders na te denken over de vraag hoe de Filmacademie de artisticiteit van jonge filmmakers zou kunnen vergroten.
Voor sommige afdelingen is de dringendste behoefte om via het programma eens lang gekoesterde internationale kunstenaars uit te kunnen nodigen. Maar let wel: het AIR-programma is geen fonds, maar een stimuleringsprogramma. Ik wil met de initiatiefnemers in gesprek kunnen gaan over de inhoudelijke context van hun voorstellen en over de mogelijke perspectieven die er voor de kunstenaar en vooral ook voor de faculteit aan verbonden zijn. Bij de Academie van Bouwkunst is er voor de AIR een bijzonder moment in het curriculum gereserveerd; het enige moment dat alle ontwerpdisciplines samenwerken en de school buitenlandse studenten ontvangt. Zo wordt het project door de hele gemeenschap van studenten, gastdocenten en ondersteunende medewerkers gedragen, en het heeft daardoor een enorme impact. Ook de jazzafdeling aan het Conservatorium van Amsterdam heeft een vijfjarig plan opgevat, om de jazzbassist John Clayton alle ruimte te geven zijn thema geleidelijk met verschillende musici, studenten en docenten te kunnen verdiepen.
Veelkleurige toekomst
De eerste jaren van het AIR-programma hebben veel interpretaties opgeleverd, vanaf 2008-2009 zal de diversiteit en de kwaliteit nog verder gestimuleerd worden. Het is niet langer van deze tijd om het AIR-programma te beperken tot de scheppende opleidingen. De kunstpraktijk is hybride geworden en de grens tussen autonome en toegepaste kunst is steeds meer aan het vervagen: de kunstenaars ontstijgen hun disciplines en hebben een groeiende belangstelling voor educatie. Zo zijn er voorbeelden uit de Museologie, waar kunstenaars de kijk op archieven inspireren, en ook bij de Academie voor Beeldende Vorming zijn veel nieuwe ideeën voor de authentieke betrokkenheid van kunstenaars en beschouwers.
Er zal niet meer standaard ruimte zijn voor één AIR per faculteit per jaar. In de aangepaste opzet van het programma willen we gerichter kunnen inspelen op de omgeving en de momenten waarop een AIR-traject gerealiseerd zou moeten worden. Nogmaals: er was en is geen blauwdruk voor de confrontatie met de internationale praktijk. Het Artist in Residence-programma van de AHK zal in de toekomst nog nadrukkelijker de plek moeten zijn waar inventiviteit, flexibiliteit en de kracht van het artistieke impuls vooropstaan.’
Marijke Hoogenboom is sinds 2003 als lector Kunstpraktijk en artistieke ontwikkeling verbonden aan de Amsterdamse Hogeschool voor de Kunsten. Zij was betrokken bij de oprichting van DasArts, werkplaats voor de diverse theaterdisciplines. Hoogenboom is onder meer lid van de commissie Beurzen van het Prins Bernhard Cultuurfonds en medeverantwoordelijk voor het internationale beleid van de Raad voor Cultuur. Zij is een veelgevraagd spreker, moderator en adviseur op het gebied van kunst en kunstonderwijs in binnen- en buitenland. In september 2008 ontving zij van het Nederlandse Toneelverbond de Marie-Kleine Gartman Pen voor theaterbeschouwers en kunstenaars.